Veertien dagen

15 november 2016 - Cairo, Egypte

Wiue ... maecten om hem mesbaer..” 

(1285 - Vrouwen jammerden luidkeels om hem..)

“Ik heb je geslagen,” zeg ik tegen Mervath. “Ik weet het, liefje,” antwoordt ze. “Wil jij mij nu slaan?” vraag ik haar. Ze lacht en geeft me een knuffel: “Je bent mijn zuster, hoe kan ik jou ooit slaan?”

Het gebeurde op de begraafplaats. Mervath begon opeens heel hard te gillen: “Maher, Maher!” Ze leek helemaal buiten zichzelf. Ik liep op haar af en gaf haar een klap op de wang. Het veranderde niets, ze ging gewoon door met schreeuwen. 

Niets had mij voorbereid op de toestand, waar ik bij aankomst in Caïro in terecht zou komen. Samen met Julia, naast Raafat in een paars-bruine kist, met een gouden beeld van een gekruisigde Jezus erop, reis ik in een geblindeerde ambulance, terug naar de hoofdstad. Ik zit op de enige stoel, Julia zit op een opgevouwen deken op de aluminium traptrede. Ik bied, halverwege de reis aan om te wisselen van plek, maar dat wil ze niet. We praten niet veel. Vlak voor aankomst, wordt er gebeld: we zijn er bijna. Als ik de ambulance uitstap, sta ik te midden van een grote groep jammerende, schreeuwende vrouwen en zoek mijn schoonmoeder, in een poging haar een klein beetje te kalmeren. Degene die het hardst schreeuwt, is Lousa, de vrouw van George. Achteraf ben ik dankbaar voor de stille tijd, die mij met Raafat vergund is, de eerste acht, negen uur na zijn dood. Later vertelt Lex, dat Teta naar beneden was gekomen om het bed in Raafat’s kamer op te maken. Hij was ziek, hadden ze gezegd en zou naar huis gebracht worden. Men wilde zonder verder iets te zeggen naar Caïro rijden, maar daar ging ik niet mee akkoord. Uiteindelijk heb ik het zo geregeld dat Mervath als eerste op de hoogte was en bij Lex kon zijn, als ik zou vertellen wat er met z'n vader gebeurd was. Teta mocht daar onder geen beding bij zijn. Dat had ik met Mervath afgesproken. Toen ik tien minuten later, Tamer, de broer van Hany, tegen Teta hoorde zeggen: “Alles is goed met Raafat,” heb ik de fles met water, die ik in mijn handen had, dwars door de kamer heen gesmeten. “Je moet het haar nu vertellen!” Dat moment zou Lex nooit meer vergeten. Het gegil dat vervolgens in huis losbarstte, ging door merg en been.  

Vandaag is het veertien dagen geleden. Het is stil om me heen. Teta loopt met een zwarte hoofddoek op, strak om haar kin vastgeknoopt, een teken dat ze hoofdpijn heeft. Janet komt thee brengen met melk, waar ik vervolgens van moet overgeven. Lex ligt even in bed. Veertien dagen. “Het is nog zo kort,” zegt mijn vader, maar het voelt als veertien jaar.

Liefs uit Caïro,
Elisabeth